Tak

Er was eens een jongen die Tak werd genoemd.
Hij was een heel bijzondere jongen.
Sommigen vonden hem raar.
Tak bewoog nogal houterig. Hij liep traag
en hakkelig. Soms struikelde hij
over zijn eigen voeten.
Zijn haren veranderden mee met de seizoenen.
In de zomer had Tak een gouden kruin, in de herfst kleurde
zijn haar geel en bruin, in de winter was het
dun en dof en in de lente werd
het … groen!
​
Maar het meest bijzondere aan Tak
was iets waar hij zelden over sprak.
Het had te maken met zijn wortels.
Die had hij niet …
Tak had geen papa en geen mama,
geen opa en geen oma …
Tak had niemand en
toch was hij er.
​
Natuurlijk wilde hij dolgraag weten waar hij vandaan kwam.
Hij kon toch niet zomaar uit de lucht zijn gevallen?
Of toch? Tak piekerde en peinsde,
maar een antwoord vond hij niet.
​
Na een tijdje deed zijn hoofd zo’n zeer van al
dat denken dat hij een eind ging lopen.
De frisse lucht deed hem goed.
Tak liep en liep en liep …
Zó lang, dat zijn benen
begonnen te kraken
en te piepen.​
Tak was moe en somber. Hij zuchtte.
Toen leunde hij tegen een grote oude eik.
‘Is er iets, jongen?’ klonk plots een zware stem.
Tak schrok. Hij keek om zich heen,
omhoog en omlaag.
Er was niemand.
​
​‘Hierzo,’ zei de stem, ‘de boom die je steunt.’
Tak keek recht vooruit. Inderdaad, de eik had een
mond, en een neus, en twee ogen die hem aankeken.
‘Ik hoorde je zuchten,’ zei de boom. ‘Waarom deed je dat?’
Tak brak. Dikke tranen rolden over zijn wangen.
‘Ik ben op zoek naar mijn wortels, maar ik kan ze niet vinden,’
zei hij snikkend en snotterend. ‘Misschien heb ik helemaal geen wortels!’
‘Sst,’ ruiste de eik. ‘Rustig maar, jongen. Iedereen heeft wortels.
Misschien zijn jouw wortels net zoals de mijne …’
​
Tak keek de boom met natte ogen aan.
‘Ik heb ook wortels,’ zei de eik.
‘Kijk maar. Je staat erop.’
Tak keek omlaag. Onder zijn voeten
zag hij niets dan bladeren.
‘Je ziet mijn wortels niet,’ zei de eik, ‘maar ze zijn er wel.’
​
Het was waar.
Toen Tak de bladeren opzij schoof,
zag hij de dikke wortels van de boom de grond ingaan.
‘Dat geldt vast ook voor jou,’ ging de eik verder
‘Ook jij bent ergens mee verbonden.
En door op mijn wortels te staan,
ben je nu verbonden met mij.’
​
Tak veegde de tranen uit zijn ogen.
Eindelijk wist hij waar zijn wortels waren …
… diep verankerd in de grond.
Toen omhelsde Tak de eik zo stevig, dat hij erin opging.
Hij voelde zich gelukkig, licht en buigzaam.
Hij danste in de wind, zonder over
zijn voeten te struikelen.
Tak hoefde zich niet meer te schamen
voor zijn houterigheid en voor
zijn veranderende haren.
​
Tak was niet raar.
Tak was…
Tak.
